up to
index



Het beveiligingsvereiste van voorstel 15
Rapport commissie-Franken

mr. P.J. Westerhof


Dit stuk verscheen oorspronkelijk in Computerrecht 1989 nr.4

Inhoudsopgave

  1. Inleiding
  2. Strafbaarstelling
  3. Art. 138 lid 1 Sr
  4. De verklaarde wil ex art. 138 lid 1 Sr
  5. De verklaarde wil ex voorstel 15 lid 1
  6. Beveiliging als delictsbestandeel
  7. Beveiliging en openbaarheid ter terechtzitting
  8. Preadviezen en vergadering 1988 van de NJV
  9. Conclusie
  10. Literatuur
  11. Voetnoten

In april 1987 bracht de commissie-Franken haar rapport 'Informatietechniek en strafrecht'(1) uit. Onderdeel hiervan vomde het geruchtmakende voorstel 15 om het zgn. 'hacken', nu 'computervredebreuk' geheten, strafbaar te stellen. In het hierna volgende artikel wordt nader ingegaan op de strafrechtelijke merites van het voorstel.


1 - Inleiding

In voorstel 15 van het rapport van de commissie-Franken wordt in het eerste lid 'computervredebreuk' i.e. 'het wederrechtelijk binnendringen in een daartegen beveiligd geautomatiseerd werk voor de opslag of verwerking van gegevens, of in een daartegen beveiligd deel daarvan' strafbaar gesteld.
Uitgangspunt van dit voorstel is onder meer dat ook de beheerders en gebruikers van geautomatiseerde systemen een eigen verantwoordelijkheid dragen bij de bestrijding van criminaliteit. In de beveiligingseis van voorstel 15 komt deze verantwoordelijkheid tot uitdrukking.
In het hierna volgende zal nader worden ingegaan op de achtergronden van het beveiligingsvereiste. Achtereenvolgens komen aan de orde: de strafbaarstelling als zodanig, de analogie met huisvredebreuk ex art. 138 Sr, het vraagstuk van de 'verklaarde wil', beveiliging als delictsbestanddeel, de openbaarheid ter terechtzitting als probleem m.b.t. beveiliging en de preadviezen en vergadering 1988 van de Nederlandse Juristen Vereniging.

2 - Strafbaarstelling

Voorstel 15 lid 1 van het rapport van de comissie-Franken luidt:
'Hij die wederrechtelijk binnendringt in een daartegen beveiligd geautomatiseerd werk voor de opslag of verwerking van gegevens, of in een daartegen beveiligd deel daarvan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.'
Volgens de commissie-Franken zijn er twee redenen om computervredebreuk strafbaar te stellen
(2):
  1. het feit 'dat het als zodanig onoirbaar is dat personen wederrechtelijk binnendringen in systemen, nog ongeacht welke gegevens daarin liggen opgeslagen of wat de persoon binnen dat systeem doet',
  2. 'de omstandigheid dat onbevoegde toegangsverschaffing een handelen kan vormen dat voorafgaat aan ander schadelijk gedrag', derhalve het creëren van een zgn. 'délit barrière'.
    De commissie meende derhalve 'dat er een strafrechtelijke drempel moet worden opgeworpen ten aanzien van de toegang tot systemen'. Door strafbaarstelling, onder de nodige beperkingen, van computervredebreuk worden gegevensverwerkende systemen op een indirecte wijze beschermd.(3)
Overigens werd een dergelijke strafbaarstelling ook aanbevolen door de OESO.(4)
Voor het strafbaar stellen van computervredebreuk is door de commissie-Franken in voorstel 15 aansluiting gezocht bij art. 138 Sr. hetwelk de huis-, lokaal- en erf-vredebreuk strafbaar stelt. Art. 138 Sr. sec wordt in de literatuur(5) minder bruikbaar geacht nu de bewoording van dit artikel zou uitsluiten dat onder woning of lokaal een computer begrepen wordt of het inloggen op een computer, die opgesteld staat in een woning of dat lokaal, als binnendringen in die woning of dat lokaal te verstaan. De begrippen 'binnendringen' en 'vertoeven' zouden nl. een fysieke aanwezigheid van een persoon vereisen.(6) De commissie merkt echter op "hoewel 'binnendringen' oorspronkelijk alleen de betekenis had van lijfelijk binnendringen, wordt deze term heden ten dage ook overdrachtelijk gebruikt (bijv. in 'het binnendringen in de persoonlijke levenssfeer'), waardoor het acceptabel is deze term in dit kader te gebruiken."
Bij de strafbaarstelling is de commissie uitgegaan van de gedachte dat het strafrecht slechts kan dienen als een sluitstuk op de bestrijding van (computer)criminaliteit.
De commissie merkt op dat in de regeringsnota Samenleving en Criminaliteit als uitgangspunt van de criminele politiek wordt gesteld dat de samenleving als geheel, en niet alleen de politiële en justitiële autoriteiten verantwoordelijkheid dragen bij de bestrijding van criminaliteit. Dit betekent volgens de commissie dat ook de beheerders en gebruikers van geautomatiseerde systemen zich niet kunnen onttrekken aan hun verantwoordelijkheid. Beveiliging moet het eerste antwoord zijn op de dreigingen van misbruik.(7) Computermisbruik wordt immers beïnvloed door de pakkans(8), welke weer wordt beïnvloed door preventieve maatregelen en detectie van misbruik.
Nu de beveiliging bestanddeel van de delictsomschrijving is geworden zal bij het beoordelen door het OM van de opportuniteit van de vervolging een centrale rol spelen. Het OM zal immers weinig geïnteresseerd zijn in zaken waarin de aanwezigheid van enigerlei vorm van beveiliging niet of nauwelijks hard te maken is of welke zullen ontaarden in welles/nietes-spelletjes.(9) De belangstelling van het OM zal dus omgekeerd evenredig zijn mer de stand der beveiliging.

3 - Art. 138, lid 1, Sr

Art. 138, lid 1, Sr luidt:
'Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk daar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.'
De doctrine(10) onderscheidt: binnentreden, al dan niet wederrechtelijk, en binnendringen, al dan niet wederrechtelijk (zie figuur 1).

binnentredenbinnendringen
niet
wederrechtelijk
- wie uitdrukkelijk of stilzwijgend de deur is opengesteld.
bijv. logeergast, leverancier
- het binnengaan tegen de verklaarde wil van de rechthebbende, terwijl men daartoe gerechtigd is.
bijv. huiszoeking mèt bevel (nl. sanctionering art. 153 Gw. oud)
wederrechtelijk - hij die in strijd met de in het maatschappelijk verkeer geldende normen handelende het recht des eigenaars of bewoners schendt.
bijv. bedelaar (?), verdwaalde, iemand die gewoon naar binnen loopt
- het binnengaan tegen de verklaarde wil van de rechthebbende zònder daartoe gerechtigd te zijn.
bijv. dief, huiszoeking zonder bevel)

figuur 1

Hetgeen dus binnentreden van binnendringen onderscheidt is het al dan niet ontbreken van een zgn. 'verklaarde wil'. Alléén het binnengaan tégen de verklaarde wil van de rechthebbende, en dan nog alleen wanneer dit wederrechtelijk geschiedt, is strafbaar gesteld. Art. 138 Sr noemt dat wederrechtelijk binnendringen.(10) (Het bestanddeel wederrechtelijk is in het verloop van dit betoog minder relevant).

4 - De verklaarde wil ex art. 138. lid 1, Sr

De wilsverklaring die het binnengaan tot binnendringen maakt kan gegeven worden door middel van:
  1. woorden; bijv. mondelinge weigering van toegang;
  2. daden; bijv. het sluiten van de deur, slot op de deur, vgl. ook het bord verboden toegang ex art. 461 Sr(11),
  3. de Hoge Raad acht het bovendien mogelijk dat ook uit de zeer bijzondere omstandigheden van het geval kan blijken dat het desbetreffende binnentreden tegen de onmiskenbare wil van de rechthebbende ingaat, ook als deze zich niet uitdrukkelijk in woord of daad tegen verklaard.(12) Als voorbeeld hiervan kan gelden het binnendringen van een huis waarvan de bewoonster in een kliniek verbleef, teneinde zonder dier toestemming aan anderen huisvesting te verschaffen.(13)
De enkele omstandigheid dat een erf besloten, een huis van een deur voorzien is, bewerkt echter niet dat het binnengaan binnendringen is. Om als teken van de verklaarde wil tot het buitensluiten te kunnen gelden moet de deur, het hek, in een zodanige toestand gebracht zijn dat de toegang niet door enkel ontsluiten van buiten, openduwen of opendraaien verkregen kan worden.(14) Kan zònder hulpmiddelen (als een sleutel) het binnengaan door de gewone toegang verkregen worden, dan heeft de rechthebbende zijn tegen het binnentreden gerichte wil nog niet geopenbaard.(15)
Een besloten doch niet afgesloten erf zal zodoende moeten worden voorzien van een bordje 'verboden toegang' ex art. 461 Sr(16), een dergelijk bordje is echter onvoldoende indien er nog andere routen bestaan om het terrein te betreden.(17)
De openstaande deur geeft wel niet aan een ieder het recht tot binnengaan - en is dus bestaanbaar met wederrechtelijk binnentreden - maar zij sluit uit dat dit binnengaan als binnendringen wordt gekwalificeerd(19), dit is slechts onder omstandigheden anders.(19)
Wat aldus verlangd wordt is een zekere 'kenbaarheid'(20), waardoor publiek-terrein en privé-terrein kunnen worden onderscheiden. Wanneer het toegangsbord voor de betrokkene niet kenbaar is, zal hem minder snel een verwijt kunnen worden gemaakt; er kan immers sprake zijn van onwetendheid of onachtzaaamheid. Is het verbod kenbaar dan zal aldus het binnentreden in principe binnendringen zijn, terwijl dit gedrag bovendien op opzet zal duiden.(21)

5 - De verklaarde wil ex voorstel 15, lid 1

Zoals gezegd is in voorstel 15 aansluiting gezocht bij art. 138 Sr. De commissie merkt op dat(22) de verklaarde wil die maakt dat er van binnendringen sprake is kan bestaan uit:
  1. woorden; bijv. de tekst 'verboden toegang voor onbevoegden' op het beeldscherm;
  2. daden; bijv.wachtwoorden, PIN-codes, etc., met andere woorden analoog aan art. 138 WvSr.
Onder punt 100 van haar rapport stelt de commissie echter dat zij meent dat woorden alléén onvoldoende zijn; 'woorden, bijvoorbeeld de tekst op het beeldscherm dat toegang voor onbevoegden verboden is, geven wel onmiskenbaar een wil van de rechthebbende weer doch sluiten toegang per ongeluk niet uit. Dit gevaar is in veel mindere mate aanwezig bij een hogere drempel, bestaande uit bepaalde tegen het wederrechtelijk binnendringen gerichte veiligheidsmaatregelen. De deur moet als het ware niet alleen dicht zijn maar ook op slot', aldus de commissie.
Noch afgezien van het feit dat de doctrine met betrekking tot de artt. 138 en 461 Sr het verbodsbord onder de daden rangschikt (zie 4 onder 2), is het óók voor de toepasseljikheid van art. 138 Sr niet voldoende als de deur dicht is, ook daar dient zij (in principe) op slot te zijn. Naar mijn mening wordt het onderscheid op dit punt beter weergegeven door te stellen dat:
- binnendringen betreft een tegen binnentreden beveiligde plaats, m.a.w. er is sprake van een verklaarde wil in de vorm van woorden, daden, dan wel er zijn bijzondere omstandigheden aanwezig (zie 4),
- en computervredebreuk betreft een tegen binnendringen beveiligde plaats (welke hier bestaat uit een 'geautomatiseerd werk') m.a.w. zoals de commissie stelde, er is sprake van 'bepaalde tegen het binnendringen gerichte beveiligingsmaatregelen'.
(Dit even afgezien van de vraag of deze termen al dan niet overdrachtelijk gebruikt kunnen worden).
Ter verduidelijking de volgende analogie:
- een huisdeur zonder slot o.i.d. is niet tegen binnentreden beveiligd,
- een huisdeur mét slot o.i.d. is wèl tegen binnentreden beveiligd; alsdan kan er sprake zijn van binnendringen, er wordt dan immers een beveiliging doorbroken,
- een kluisdeur is niet slechts tegen binnentreden beveiligd doch zelfs tegen binnendringen; iets waarop een huisdeur niet berekend behoeft te zijn.
In de term 'binnendringen' is aldus reeds een zekere beveiligingseis verdisconteerd. Het feit dat beveiliging nog eens als apart delictsbestanddeel is opgenomen, geeft naar mijn mening het standpunt van de commissie weer dat een duidelijker wilsverklaring in de vorm van een extra, specifiek tegen binnendringen gerichte beveiligingsdaad noodzakelijk is(23), vgl. de kluisdeur van hierboven.
De beveiligingseis van voorstel 15 vloeit dus noodzakelijkerwijs voort uit de wens onderscheid te maken tussen 'binnentreden' en 'binnendringen' en is dus zeker niet revolutionair te noemen. De commissie heeft slechts de beveiligingseis van 'binnendringen' aangescherpt, om zo, aldus de commissie, de eigen verantwoordelijkheid van de systeembeheerder c.q. de gebruiker naar voren te laten komen. Naar mijn mening vloeit een dergelijke eis ook voort uit de aard van het medium zèlf, nu mededelingen op het beeldscherm in hoog tempo voorbij kunnen schieten, zodat een verboden-toegangverklaring onopgemerkt kan blijven. Een duidelijker wilsverkaring is alsdan gewenst, aldus de commissie.

6 - Beveiliging als delictsbestanddeel

Zoals in de vorige paragraaf reeds gesteld, is in de term ‘binnendringen’ reeds een zekere beveiligingseis verdisconteerd. Het feit dat beveiliging nog eens als apart delictsbestanddeel is opgenomen geeft naar mijn mening weer dat de commissie de beveiligingseis heeft aangescherpt door een duidelijker wilsverklaring in de vorm van een specifiek tegen binnendringen gerichte beveiliging noodzakelijk te achten, daarmee de impliciete voorwaarde voor strafbaarheid tot een expliciete makend. Het lijkt toch niet de bedoeling te zijn dat ten processe éérst komt vast te staan dat er een beveiliging tegen binnendringen aanwezig was en daarna nog eens dat er sprake was van een verklaarde wil van de rechthebbende.
Volgens Noyon/Langemeyer/Remmelink en de jurisprudentie met betrekking tot art. 138 Sr zal uitgangspunt moeten zijn dat binnendringen in eens anders ‘bevredigd’ gebied uit zijn aard een wederrechtelijke handeling is (24), deze hoeft het OM niet nog eens nader te omschrijven in de tenlastelegging. Van het OM zou het onmogelijke gevergd worden wanneer het deze handeling - die zich in vele varianten kan voordoen en die veelal in het verborgene plaatsvindt - nader zou moeten omschrijven. (25)
Men kan zich echter afvragen of i.c. niet sprake is van een contradictio in terminis; nu het wederrechtelijk binnendringen in een daartegen beveiligd werk impliceert dat het werk niet of niet voldoende tegen binnendringen beveiligd en de dader dus niet strafbaar is. De beveiligingseis lijkt hierdoor een ingebouwde neiging tot stijgen te hebben; ‘de beveiliging was niet afdoende en zal dus verbeterd moeten worden’. (26)
Deze redenering is naar mijn mening slechts ten dele houdbaar. Zoals ook huisdeuren en kluisdeuren op een ‘normale’ wijze beveiligd worden, zo zal ook voor geautomatiseerde werken een ‘normale’ beveiliging kunnen gelden. De norm zal variëren met de stand der techniek en de stand der samenleving; zoals tegenwoordig de zgn. ‘baardsleutels’ voor huisdeuren in onbruik zijn geraakt en ook glasvezelkabels niet meer inbraakproof zijn (27), vgl. ook Patijns ‘proportionaliteit’.(28) (Zie echter § 8 t.a.v. Franken)
Niettemin dringt zch de indruk op dat voorstel 15 veeleer bedoeld is als subsidiaire tenlastelegging, voorstel 15 is immers een délit-barrière; als geen der andere computer-delicten toepasselijk of bewijsbaar is zal wellicht wèl sprake zijn van computervredebreuk. Voor wie dat niet geldt kunnen dan altijd nog disciplinaire maatregelen genomen worden.

7 - Beveiliging en openbaarheid ter terechtszitting

Het wel naar voren gebrachte probleem van het in het kader van de bewijsvoering in de openbaarheid komen van gehanteerde beveiligingstechnieken (29) komt mij niet overtuigend voor.
Indien binnengedrongen is dan zal de gehanteerde beveiligingstechniek in principe geacht kunnen worden ondeugdelijk te zijn, tenzij het gebruik ervan ondeugdelijk was (bijv. het laten slingeren van passwords).
Voorts moet bedacht worden dat het merendeel der inbraken van binnenuit plaatsvindt (in Nederland 69% aldus NRC-Handelsblad 15 oktober 1987, eveneens 60% voor Duitsland aldus Sieber, terwijl in de V.S. de percentages nog hoger heten te liggen, tot wel 98%(30)), deze inbrekers zullen zeer wel bekend zijn met de gebruikte beveiligingstechnieken.
Verder kan naar mijn mening gedacht worden aan de mogelijkheid van een rechtszitting welke geheel of gedeeltelijk bijv. voor zover het bewijs de beveiliging zèlf betreft) met gesloten deuren wordt gehouden ex art. 273 Sr juncto 20 Wet op de Rechterlijke Organisatie. Een deskundigenverslag in een openbare rechtszitting lijkt mij m.b.t. de openbaarheid minder zinvol, aangezien de advocaat van de verdachte de verdediging hoogstwaarschijnlijk zal richten op de al dan niet deugdelijkheid van de beveiliging, waardoor details alsnog in de openbaarheid kunnen komen.

8 - Preadviezen en vergadering 1988 van de NJV

In het licht van de vorige paragrafen zal hier nader worden ingegaan op de belangrijkste standpunten die m.b.t. het beveiligingsvereiste naar voren zijn gebracht in de preadviezen en de vergadering 1988 van de Nederlandse Juristen Vereniging. Zowel preadviezen(31) als vergadering(32) zijn in dit blad reeds meer algemeen aan de orde geweest.
- Prof. Verkade(33) meent dat het huidige privaatrecht de confrontatie met de zogeheten computercriminaliteit aankan en dat de beveiligingseis niet moet worden doorgetrokken naar het civiele recht. "Tenzij men zijn gegevens op straat gooit (en dan nog, denk aan een ongeluk), is het interveniëren, zonder recht of titel, in andermans vertrouwelijke gegevensbestand als regel onrechtmatig te achten, hoezeer de niet-beveiliging in andere verhoudingen ook civielrechtelijk een rol kan spelen (vgl. art. 8 WPR).’
Naar mijn mening geeft Verkade hier twee zeer valide redenen om de beveiligingseis wèl te hanteren in het civiele recht; nl. een ongeluk: de beveiliging dient immers (mede) om toegang per ongeluk te voorkomen, en het scheppen van een mogelijkheid om een duidelijk(er) onderscheid te kunnen maken tussen de straat en de privé-sfeer. Overigens ben ik van mening dat, indien het beveiligingsvereiste in het strafrecht gesteld gaat worden, dit weliswaar uitstralingseffecten naar het civiele recht zal hebben, doch slechts in gunstige zin. ik verwacht niet dat de reikwijdte van art. 1401 BW te zeer ingeperkt zal worden, naar mijn mening zal het wel degelijk betekenis blijven houden voor niet of (volgens strafrecht) niet voldoende beveiligde (deel-)systemen, uiteraard weer voorzover men zijn gegevens niet op straat gooit. In dit laatste geval, bijv. als men zelfs niet de moeite van een verbodsverklaring op het scherm heeft genomen, houdt natuurlijk alles op.
Mijn verwachting baseer ik op de veronderstelling dat de burgelijke rechter zich minstens zo inventief zal tonen als zijn strafrechtelijke collega dat, ondanks zijn beperktere wettelijke mogelijkheden, deed in het kader van de ‘enig goed’-problematiek.
Ten aanzien van de wèl beveiligde systemen zullen door een strafrechtelijke veroordeling de onrechtmatigheid en de schuld voor het civiele recht (in beginsel) gegeven zijn. Ook indien een dergelijke veroordeling mocht ontbreken zal de bewijslast voor de gelaedeerde veel lichter zijn, doordat de doorbroken beveiliging onrechtmatigheid en schuld aannemelijk maakt.
- Uitgaande van de stelling dat gegevens wèl onder het ‘goed’-begrip kunnen vallen, betwijfelt mevr. Vellinga-Schootstra (34) de zin van het opnemen van computervredebreuk als voorpostdelict alsook het stellen van een beveiligingseis. Dit aangezien zulks in beide gevallen ‘voor allerlei andere zaken die een ‘goed’ zijn in de zin van de strafwet niet is geschied’ en ‘het doorbreken van de beveiliging is in het strafrecht een grond voor strafverzwaring (vergelijk braak bij diefstal), in plaats van een voorwaarde voor het inschakelen van het strafrecht.’
Allereerst wil ik opmerken dat de commissie met betrekking tot het goed-begrip uitgaat van een tegengesteld standpunt, welke discussie echter buiten het kader van dit artikel valt.
Daarnaast wil ik toch benadrukken dat voorzover voorstel 15 zich op het hacken sec richt, dit niets uitstaande heeft met de ‘enig goed’-discussie. Het pure hacken heeft nl. evenmin iets te maken met diefstal, vernieling, etc. van gegevens als huisvredebreuk sec dat heeft met diefstal, vernieling, etc. van goederen. In beide gevallen kan naar mijn mening dan ook wel degelijk van een voorpostdelict worden gesproken.
Vellinga-Schootstra merkt terecht op dat de reikwijdte van de (huidige) strafwet niet is beperkt tot beveiligde goederen (waaronder zij ook gegevens rekent). Ook in de voorstellen van de commissie-Franken wordt dat verband niet gelegd; de beveiliging betreft het geautomatiseerde werk of deel daarvan, gelijk de woning, het lokaal of erf in art. 138 Sr (zie § 4). Het standpunt van Vellinga-Schootstra dat sancties altijd nog gesteld kunnen worden staat tegenover het standpunt van de commissie, welke meent dat tijdig geanticipeerd dient te worden op vrijwel zekere ontwikkelingen in de toekomst. Dit blijft uiteraard een kwestie waarover men van mening kan verschillen.
- Prof. Franken gaf tijdens de NJV-vergadering een nadere invulling van het vereiste niveau van beveiliging door te stellen (35): ‘Het schenden van het omhulsel dat de beveiligingsmaatregel vormt, bepaalt de strafbaarheid. Daarbij staat niet dat er sprake moet zijn van voldoende beveiliging (niet ‘besonders gesichert’)’.
Ik moet zeggen dat ik met deze stelling toch enige moeite heb, niet alleen gelet op mijn betoog in § 5 en 6 (zie aldaar) maar meer nog gegeven het feit dat de commissie onder punt 100 van haar rapport zèlf stelt dat een beveiliging door woorden alléén (bijv. een verboden-toegang-verklaring) onvoldoende is.

9 - Conclusie

In bovenstaand artikel heb ik getracht de theoretische achtergronden te achterhalen van het beveiligingsvereiste van voorstel 15 Rapport commissie-Franken. Daarbij hoop ik duidelijk te hebben gemaakt dat het beveiligingsvereiste minder merkwaardig is dan wel gedacht wordt.
In 1983 interpreteerde het Hof Arnhem(36), aansluiting zoekend bij het Electriciteits-arrest(37), het goed-begrip dusdanig ruim dat daaronder ook gegevens konden vallen. Begin juni 1989 oordeelde de Rechtbank in Den Haag via een moeizame redenering dat het vernielingsartikel 350 Sr ook van toepassing kon zijn op gegevens.(38)
Het is mijn stellige overtuiging dat, bij gebreke van een wetsartikel in de zin van voorstel 15, het slechts een kwestie van tijd zal zijn voordat de strafrechter het huisvredebreukartikel 138 Sr licht (i.t.t. de uitspraken hierboven) zal oprekken om daaronder ook ‘computervredebreuk’ te kunnen laten vallen. Immers: het enige dat daartoe vereist is, is het gebruik van de term ‘binnendringen’ in overdrachtelijke zin toelaatbaar te achten (zie hierboven § 2). In mijn ogen verdient een voorschot op de toekomst de voorkeur.
Dat het met de beveiliging van computersystemen niet bijster goed gesteld is (39), mag langzamerhand genoegzaam bekend zijn. Beveiliging is vooral een organisatorische zaak van met name het (hoger) management (40). Men zal zich daar iets moeten laten invallen.


Literatuur


VOETNOTEN
  1. Informatietechniek en Strafrecht - Rapport van de Commissie Computercriminaliteit, Staatsuitgeverij, 1987, (verder Rapport Cie.)
  2. Rapport Cie. punt 96
  3. Rapport Cie. punt 181, Just. verkenningen blz. 42
  4. Computerrelated Crime: Analysis of legal policy, OECD, Paris, 1986
  5. Vgl. Kaspersen/Keijzer in Computermisdaad en Strafrecht, blz. 60 en TREMA, blz. 30
    M.b.t. voorstel 15 zie Silvis/Wiemans. NJB 1987, blz. 963
  6. Ook Silvis in Hoofdstukken Informaticarecht, blz. 164
  7. Rapport Cie. punt 30
  8. H. Franken in NRC Handelsblad 2 juni 1987 en Rapport Cie. punt 40
  9. TREMA 1987/3, blz. 19, NJB 1988/5, blz. 164; Computerrecht 1988/4 blz. 215
  10. Noyon/Langemeijer/Remmelink, deel II, blz. 190 punt 2
  11. Noyon/Langemeijer/Remmelink, deel II, blz. 218 en deel III blz. 178
    HR 29 oktober 1934, NJ 1934; 60
  12. Noyon/Langemeijer/Remmelink, deel II, blz. 190 punt 2
  13. HR 4 januari 1972, NJ 1972; 121
  14. Noyon/Langemeijer/Remmelink, deel II, blz. 191
  15. Rb. Winschoten 31 augustus 1887, TvS II, blz. 458; HR 16 mei 1885, W. 5437; HR 18 februari 1889, W. 5683; HR 25 oktober 1977, NJ 1987, 137; HR 6 mei 1986, NJ 1987, 26
  16. Noyon/Langemeijer/Remmelink, deel II, blz. 218
  17. HR 7 februari 1927, NJ 1927, 350
  18. Noyon/Langemeijer/Remmelink, deel II, blz. 192
  19. Bijv. Rb. Alkmaar 16 juni 1891, W. 6068 en conclusie OM vóór HR 4 januari 1972, NJ 1972; 121
  20. Ook TREMA 1987/3, blz. 5
  21. Rapport Cie. Bijlage C § 2.3.2.b
  22. Rapport Cie. punt 98 en 100
  23. Rapport Cie. punt 100
  24. Noyon/Langemeijer/Remmelink, deel II, blz. 203. Zie ook HR 26 oktober 1976, NJ 1977; 94
  25. Noyon/Langemeijer/Remmelink, deel II, blz. 193, Zie ook HR 16 december 1969, NJ 1971, 96
  26. Ook TREMA 1987/3, blz. 4/5
  27. Tijdschrift voor de Politie 1979, blz. 111
  28. Handelingen 1988, NJV deel I, blz. 996, met betrekking daartoe ook Overkleeft-Verburg, NJB 1988, blz. 790
  29. O.a. Just. verkenningen 1987/5, blz. 56; M. Wladimiroff in NRC-Handelsblad 2 juni 1987, NJB 1988, 794
  30. O.a. Just. verkenningen 1987/5, blz. 33
  31. Computerrecht 1988/2, blz. 62
  32. Computerrecht 1988/4, blz. 215
  33. Handelingen 1988, NJV deel I, blz. 60 e.v.
  34. Handelingen 1988, NJV deel I, blz. 173 e.v. en deel II, blz. 90
  35. Handelingen 1988, NJV deel II, blz. 13/14
  36. Hof Arnhem 27 oktober 1983, NJ 1984; 80
  37. HR 23 mei 1921, NJ1921, blz. 564
  38. O.a. NRC-Handelsblad 19 juni 1989
  39. O.a. enquê rapport cie. Franken; rapport Computerbeveiliging, Algemene Rekenkamer, 1988, Kamerstuk Tweede Kamer nr. 20904
  40. O.a. rapport Beveiliging bij datacommunicatie - NGI, 1989


© 1989/1998 - mr. P.J. Westerhof (1*at*compulegal.eu)
Dit stuk verscheen oorspronkelijk in Computerrecht 1989 nr.4




Counter